Watervrees
Alles doet zeer, mijn pens is niet meer dat schattige buikje van weleer en dus werp ik met een lichte wanhoop dit logge lijf in de plaatselijke zwemkuip, ook omdat ik onder dit bestaan nog een leven vermoed. Een leven voor later weliswaar, volgend weekend bijvoorbeeld. Dan zal het gaan gebeuren, het kan haast niet anders.
De chloor werkt zich de eerste keer al bijtend een weg door mijn netvlies dus schaf ik me een duikbril aan van het merk Speedo, het enige merk dat ik kan bedenken dat zich in die nobele branche heeft vastgebeten. Het merk dat vroeger steevast onze zwemslipjes leverde, toen we als een bende ongeregelde jonge garnalen onze eerste slagen sloegen en brevetten per lopende meter verdienden. In het water, veilig bebrild nu, dansen talloze schilfers en een baaierd aan stukjes mens (huid, korstjes van wondes, beenhaar, schaamhaar) me tegemoet.
De banen zijn krap uitgemeten, af en toe raak ik een hiel aan, of de vingertoppen van een tegenligger uit de belendende laan. Even zijn we verbonden in het moment, ik vraag me af wat er dan in dat hoofd omgaat. Voor de geroutineerde dobber registreert dit wellicht amper en ik zit alweer in mijn cadans.
Stug trekt de oude dame in baan twee zich in beweging, ze zal nog steeds hardnekkig baantjes aan het trekken zijn als ik me alweer het bad uit sleur om in een te hete douche de chemicaliƫn van me af te spoelen.
Het is haar verjaardag morgen. Ik kan er niets moois meer over schrijven, de woorden voelen elk jaar een beetje vreemder. Over het zwemmen dan maar. En bij elke slag denk ik: was je maar hier, in het water. Was je maar bij mij in dit water en ik zie enkel je glimlach nog als ik aan je denk.