Schrödingers kat
Een kat wordt in een stalen ruimte opgesloten. Geen echte kat, een gedachtekat, met gedachtepootjes en gedachtewensen. Samen met de kat is in de ruimte een apparaat dat door iemand als Josef Mengele had verzonnen kunnen zijn, maar het is een gedachte-apparaat, dus mocht Schrödinger het uitkienen. In het apparaat bevindt zich een buisje met een minuscule hoeveelheid van een radioactief element, zo weinig dat gedurende een uur mogelijk een van de atomen vervalt, even waarschijnlijk ook niet. Als een atoom vervalt wordt dat gedetecteerd door een geigerteller, die op zijn beurt een mechanisme in gang zet dat gif laat ontsnappen waardoor de kat zal sterven.
Na een uur kan de kat levend zijn. Of gestorven. Zolang je de stalen ruimte niet openbreekt kan de kat levend zijn of dood, is de kat tegelijk levend en dood. Je weet dus niet wat je voor je neus zal krijgen tot je daadwerkelijk kijkt, tot je je al dan niet plaatsvervangende existentiële angsten overwint en je jezelf met de neus op de feiten drukt.
Wil je dan wel kijken? Is het niet gemakkelijker, veiliger, comfortabeler om nooit te kijken? Want zolang je het niet weet, zolang je niet kijkt, sluimert de hoop. En op hoop kan je wel een en ander leven, toch? Zolang er hoop is op de goede afloop, zolang de mogelijkheid bestaat dat het allemaal ooit zal gebeuren zoals je gewenst had, kan je leven zonder dat het moeilijk wordt, zonder dat je hoeft te wensen: 'had ik maar niet'.
Zulke inertie behoudt enkel: de mogelijkheid, de hoop, maar die wordt nimmer vervuld. Als je de stalen ruimte openbreekt dan zal je het zien. Glorie of ondergang. Ook de ondergang zal je vooruit helpen, of, daar hoop je tenminste op. Je wil toch niet achterblijven met: 'had ik maar'.
Ik denk dat ik voor de glorie kies. Voor de ondergang.