Morgen vinden
Mijn ambitie is mateloos en morgen te klein. Bijgevolg gebeurt het allemaal in dat forse, dikke hoofd. Dat het is geen zaak van één voor één, van alles op zijn tijd en stap voor stap, neen, het gaat over alles, op elke plek, nu meteen. In het voorspelbare, maar vervelende geval dat dit niet tot de wereld der mogelijkheden behoort noopt het grote niets.
In de kleine dingen moet je het zoeken, die geringe momenten, die vliedende golven van uitgerafelde emotie, beelden die een fractie van een seconde langer blijven hangen en je naar adem doen happen, het frame zwart vooraleer het kleur weer binnensijpelt langs de randen van je blikveld. Die breekbare ogenblikken die je volledige wereld omvatten, daarin moet je het zoeken. Die moet je uitrekken tot ze voor een uur, een dag, een jaar iemands geest kunnen vullen, iemands bewondering aanwakkeren, iemands verlangen, gevoel, honger, liefde, seks, gedachten, eenzaamheid beheersen. Een eeuw misschien.
Het is de onmogelijkheid hiervan, niet voor iedereen maar voor ons, wij stervelingen, die doet zuchten naar een verstandelijk vertragen, het berusten dat ik daarin verscholen vermoed. Het is een hunkering naar de eeuwigheid, een onvergankelijkheid in het bewustzijn van de tijd. Het is grootsheid als de meest pretentieuze vorm van waanzin die dat soort zinsbegoocheling gestalte geeft.
De onbegrensde veelheid van dit alles is amper te bevatten. En toch. Elk van ons, wij mensenkinderen, wij omvatten deze veelheden, eenvoudigweg door te bestaan en te leven. I contain multitudes, zegt dat beroemde zinnetje van Walt Whitman. En toch. Toch leven we voor morgen.