De vader van de gedachte
Het mannetje komt in werkkleren vanuit een rioolput gekropen, drapeert zijn armen over elkaar, legt zijn hoofd erop te rusten en grijnst zijn tanden bloot. Als je de omstaanders mag geloven mag het goede humeur van de werkman niet verbazen, de deugniet heeft zich daar naar verluidt namelijk geïnstalleerd om onder de rokjes van nietsvermoedende voorbijgangsters te spieken. Van een nuttige dagbesteding gesproken!
De top van z'n helm blinkt, na de aanrakingen en wrijvingen van ontelbare gelukszoekers, hunkeraars, zucht- en hoopvollen. Wanneer ik de kleine man bedachtzaam een schouderklopje geef - ondertussen gadegeslagen door een meute dagtrippers die hun beurt afwachten - denk ik aan het arsenaal aan bronzen en stenen standbeelden dat al aan mijn begerige aanrakingen ten prooi is gevallen. In Budapest wreef ik over de knieën van een kleine prinses, in Firenze propte ik een halve euro in de muil van een everzwijn om het daarna een liefdevolle aai over de snuit te geven, in Praag politoerde ik de afbeelding van Jan van Nepomuk en in Parijs betastte ik de bronzen borsten van Dalida.
Elders in de wereld bepotelen ze de testikels van de Bull of Wall Street (New York, VS), bevoelen ze een lachende boeddha (Hangzhou, China) of beroeren ze de billen van de dikke Gertrudis (Cartagena de Indas, Colombia). Ook in ons eigen vlakke land kan je zomaar een jaar geluk in de liefde bekomen door met je rechterarm over het beeld van Everard 't Serclaes op de Grote Markt in Brussel te wrijven. Deze beelden beloven geluk, in het algemeen of in de liefde, beloven onheil af te wenden, beloven in een enkel geval zelfs een wens, gratis en helemaal voor niets.
Ik denk dat het gniffelende rioolmannetje enkel geluk belooft, maar voor de zekerheid doe ik toch een wens, je weet het nooit. Nu ja, eigenlijk weet je het wel, desalniettemin wens ik me te pletter. Mijn vraag zal ik hier niet neerpennen, want zoals elke bijgelovige dolleman je kan vertellen komt er dan volstrekt niks meer van terecht. Diep in mijn binnenste stel ik de vraag, na een lichte aarzeling declameer ik hem luidop in mijn hersenpan, woord voor duidelijk gearticuleerd woord, een tour de force die mijn mompelende kaakwerk nimmermeer zal kunnen bewerkstelligen. Op een of andere manier voel ik me een heel klein beetje lichter. Ik bijgeloof er helemaal niets van hoor, geloof me vrij.
De lucht is helderblauw, een trillende lentezon verwarmt mijn kaken en ik heb een vermoeden dat alle mensen samenzweerderig naar me knipogen. Het mannetje in de rioolput kijkt me grinnikend aan. Ik denk dat ik morgen nog eens terugkom, je weet maar nooit.