De hemel van de tijd
Als ik aan het dichten sla, wat zelden gebeurt omdat ik er geen talent voor heb, verlies ik me graag in de kleffe Griekse pathos die zeemzoeterige woordencombinaties serveert als honingkoekjes. Ik krijg het niet gezegd, niet goed gezegd en niet zoals ik het wil gezegd, in enkele voltreffers, snijdend en zoetzuur, melancholisch zonder louter deprimerend te worden, juist, ik krijg het niet juist gezegd. Het dichten zit hem in het juiste, het tempo en de woordkeuze en het moment van pak-naar-je-strot-met-beide-handen-en-los-niet-meer, en de meeste dichters bakken er zo weinig van. Soms is er eentje die de woorden vindt, en het tempo vindt, het moment neemt, en dan smelt ik tot een niemendalletje. Eindeloze woordenstromen heb ik nodig, en als ik ze achteraf opnieuw lees, een week, een jaar later, ben ik voornamelijk mezelf dankbaar dat ik me maar een enkele maal heb laten verleiden tot de krochten van de amateurpoëzie.
Als ik al die zinnen opnieuw lees, en ik weet dat ik ervoor gezweet heb, niet om ze te schrijven, dat gaat doorgaans behoorlijk vlot eens ik me eraan gezet heb, maar om eraan te beginnen. Het is zwoegen en zwijmelen. Van op een afstand loer ik naar mijn computer en wens ik dat het een oude typemachine was, maak ik mezelf wijs dat het beter zou gaan als ik simpelweg een pen ter hand zou nemen en zo de woorden ook fysiek zou beleven. Dagenlang maak ik omwegen in mijn hersenpan rond datgene waarover ik nog wel eens een gedachte zou willen delen met het witte blad, de knipperende cursor die me smalend aankijkt, ik cirkel dichter en dichter en tik een, twee, drie woorden. Command-A, delete, knudde. Tot het op een ogenblik geen denken meer is, geen bewuste zet en mijn lichaam voert z'n vetgemeste geest buiten de wil om mee en produceert pardoes een salvo of twee aan ietwat samenhangende zinnen. Niet veel later is een nieuwe homp tekst geboren die een eigen - zeer bescheiden - leven zal leiden op het wereldwijdeweb waarbij, laat ons dat toch niet vergeten, ook een Belg aan de wieg stond. Later zal ik het stukje herlezen en het hoofd neigen, ik zal aan Alexander denken en aan haar. Dagenlang zal het duren vooraleer ik de moed terug heb gevonden om nog eens naar de cursor te staren, om nog eens naar buiten te gaan en het gemoed niet uit te vlakken, maar open te houden, opdat, wie weet.
Daar dacht ik aan toen ik in een heet bad lag te stomen, ook dat gebeurt zelden omdat ik het talent ervoor ontbeer, en voor het eerst de beginwoorden van een boek van Connie Palmen las. Betekenis ontstaat maar tussen de woorden die op het papier zijn afgedrukt en de lezer die ze in zich opneemt. Mijn hart sloeg een tel of twee marsorders aan dubbele snelheid en in mijn keel proefde ik het zeurderige schrijnen van tranen die niet kunnen stromen. Ik weet nog niet of ik 'I.M.' zal uitlezen. Het komt misschien dichterbij dan ik kan verdragen, en ik kan al zo weinig verdragen. Ach, ik ken mezelf goed genoeg om te weten dat ik het wel zal uitlezen, ik zal ontredderd achterblijven en een soort van leeswee ontwikkelen voor een boek dat ik nooit opnieuw in mijn handen zal durven nemen.