Alleen morgen kan bestaan
Ik trein naar huis met een passie die mijn ogen doet tranen en ik word teruggetrokken met eenzelfde kracht, in mijn buik voel ik de trein achterwaarts bewegen en hij stopt niet meer tot ik terug aan het begin ben aanbeland. Het is een moeilijk te beschrijven gevoel dat op een strakgespannen koord balanceert, tussen twee wolkenkrabbers in en ik ben vergeten welke kant ik op moet.
Een jong koppel gaat op de bank voor me zitten. Ze zijn beiden licht bezweet en hijgen een beetje na. Het meisje kijkt me met een schalkse blik aan en ik weet zeker dat ze zojuist een klaarblijkelijk erg bevredigende sessie geflikflooi achter de rug hebben in het enige, smerige toilet dat aan boord van de trein te vinden is. Ik sta recht en klap eenmaal in mijn handen, dan nog eens en nog eens en sneller klap ik en de hele trein klapt mee en barst uit in een oorverdovend gejuich. Als ik terug in mijn zetel zak kan ik enkel denken aan de praktische beslommeringen en ongemakken die in dat kleine kamertje moeten ontstaan zijn. Ouder worden, heet dat.
In de komende weken zal mijn leven niet meer bestaan uit reizen en treinen, schimmige Airbnb panden of Griekse zonsondergangen, ik zal niet meer over dezelfde banen wandelen waarover Alexander de Grote in zijn jeugd moet gehold hebben als hij vanonder een les met Aristoteles probeerde uit te komen. Allicht verwatert zo'n leven al snel weer in grote lijnen tot de gekende routines en tradities. Helemaal hetzelfde wordt het nooit meer, dat kan niet meer.
Het koppel is gezellig aan het babbelen geslagen, voor zover dat het Duits ooit erg gezellig kan klinken. Na enkele ogenblikken komt een wat rijpere vrouw van iets verderop in de coupé aangewandeld. Ze wijst erop dat we ons in een 'stille zone' bevinden en vraagt de geliefden op te houden met het kabaal. Als ze terug op haar plaats is gaan zitten maakt een grijsaard met een vreemde bolle hoed op het hoofd in de zetel naast ons een gemene opmerking over haar ter vermaak van ons, zijn publiek. Het merendeel van het publiek lacht net iets te luid. Ik irriteer me eerst aan het koppel, dan aan de rijpere dame, dan aan de grijsaard en, waarom ook niet, vervolgens aan de meesmuilers. Even later moet ik glimlachen om mezelf - jij chagrijnige dertiger jij -, mijn ergernis smelt weg en ik klap mijn laptop open.
Een groot deel van de literatuur is een verwoede poging om melancholie in woorden te vatten. Ik heb er goede hoop op dat het binnenkort eens gaat lukken.